In de stijl van Andere Tijden heb ik voor een schoolopdracht een achtergrondartikel over de woningnood in Amsterdam geschreven met een bijbehorende podcast. Door onderzoek in eigen familie, bibliotheken en het geheugen van Oost, is hier een verhaal uitgerold dat werd beloond met een 9,7 en een hele ervaring rijker.
WONINGNOOD IN AMSTERDAM. 
Het is het einde van de jaren 50. Jan Ludwig Abcouwer en Dorothea Susanna van den Bold zijn nog maar net twintig wanneer ze zich inschrijven bij woningbouwvereniging Eigen Haard in Amsterdam. In 1961 trouwen ze, maar het jonge echtpaar heeft nog geen uitzicht op een eigen stek. Ze trekken in bij moeder Aaltje van den Bold op de Zeeburgerdijk. Moeder Van den Bold is dan al weduwe en heeft naast Thea nog twee kinderen: Tiny van veertien en Johan van twaalf. Ze mogen intrekken in de grootste slaapkamer van het huis, maar zelfs daar past niet meer in dan een bed en een kast. Pas als Thea hoogzwanger is, in 1963, verhuizen ze naar een piepklein zolderkamertje op de Riouwstraat, die wordt verhuurd door een hospita. Hier krijgen ze hun eerste kindje.
Het verhaal van Vader Jan en Moeder Theet, zoals ik mijn opa en oma noem, is zeker niet zeldzaam. In 1948 wordt de woningnood officieel tot volksvijand nummer 1 verklaard door minister In ’t Veld, de minister van Wederopbouw. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn er 90.000 woningen verwoest en meer dan 50.000 woningen zwaar beschadigd. Samen met het bouwverbod tijdens de oorlog en de enorme bevolkingsgroei na de oorlog, resulteerde dit in een woningtekort in heel Nederland. Zo ook in Amsterdam. Veel pasgetrouwden stellen trekken bij hun ouders in. Alleenstaanden die het geluk hebben een huis met eigen voordeur te bemachtigen, moeten een speciale vrijgezellenbelasting betalen en kunnen verplicht worden om mensen in huis te nemen.
Bij Moeder Theet begint de kleine ruimte en het gebrek aan privacy te knellen. Op het zolderkamertje is een kleine keuken, woonkamer en slaapkamer. Als op deze zolderverdieping haar dochter Caroline wordt geboren, wordt er een hoekje van de woonkamer met een gordijn afgeschermd. Daar wordt een wiegje neergezet. Het kan allemaal net, maar ze weet ’s ochtends niet hoe snel ze de kleine in de kinderwagen moet stoppen en naar haar moeder op de Zeeburgerdijk of haar schoonmoeder op de Javastraat moet gaan, waar ze eindelijk in alle rust naar de wc kon. “De wc zat beneden bij de hospita, die mochten we na elf uur ‘s avonds niet meer gebruiken. De vrouwen moesten dan heel ongemakkelijk op een emmer. Voor Jan en mannelijke visite was het geen probleem, die piste ’s avonds gewoon in de dakgoot.” Gelukkig krijgen Vader Jan en Moeder Theet, in 1966, eindelijk goed nieuws van de woningbouwvereniging. Vlak voor de geboorte van hun tweede kindje Mark, verhuizen ze naar een nieuwbouwflat in de Alkmaarstraat in Noord.
In 1963 voert de minister van Volkshuisvesting, minister Bogaers, de woningproductie op. De doelstelling wordt gesteld op 100.000 nieuwe woningen per jaar. Niet zo gek dat Bogaers als bijnaam ‘de Bouwminister’ krijgt. Bouwvakkers worden zelfs uitgesloten van militaire dienst, zodat er genoeg mankracht is om de woningnood aan te pakken. Het woningtekort neemt gestaag af, maar nog steeds blijft voor velen een woning vinden een probleem. Zo ook bij Tiny van den Bold, de zus van Moeder Theet. Begin jaren 70 trouwt zij met Han Beele. Net als haar zus gaat zij samen met haar kersverse echtgenoot op een piepklein zolderkamertje bij een hospita inwonen. Ook zij heeft een kleine keuken, een woonkamer en een slaapkamer waar alleen een bed in past. “In de douche bij de hospita moest je de klep van de wc dichtdoen als je niet wilde dat de wc volliep.” Vertelt Tiny. “Het was zo klein dat je je kont niet kon keren. Als ik hoorde dat de hospita wegging, rende ik naar beneden om te douchen, want ze kon altijd zo klagen over dat we te lang aan het douchen waren. Als het te lang duurde begon ze op de deur te bonken!” Uiteindelijk kunnen ook Tiny en Han hun kleine zolderkamertje inruilen voor een eigen woning in Noord. In 1974 wordt daar hun eerste kindje geboren.
Nu, jaren later, is de woningnood in Amsterdam nog steeds niet opgelost, maar wel anders van aard. In de tijd van mijn grootouders waren er simpelweg te weinig woningen; anno 2017 zijn de woningen er wel, maar zijn ze vrijwel onbetaalbaar geworden. De vijfenzeventig gulden per maand die mijn oudtante en -oom betaalde op de Zeeburgerdijk, zijn niks vergeleken met de vijfhonderd euro die je nu gemiddeld als student betaalt. Ook voor starters is de huizenmarkt bijna niet te betreden en zijn de huizenprijzen torenhoog: bijna vijfduizend euro per vierkante meter. Mijn familie heeft daar gelukkig geen last meer van. Moeder Theet en Vader Jan, Tiny en Han en ook mijn moeder Caroline en ome Mark wonen al sinds de jaren 80 niet meer in Amsterdam. Ikzelf heb mij net als mijn grootouders in de chaos van de woningnood gestort. Ik ben terug naar mijn roots gegaan. Sinds een paar maanden woon ik in een huurhuis op de Balistraat in de Indische Buurt, vlakbij de Zeeburgerdijk en de Riouwstraat. Soms loop ik nog weleens langs het oude huis van Moeder Theet en Vader Jan en denk ik: wat ben ik blij dat ik niet in de dakgoot hoef te pissen.
Back to Top